Europese kernmacht
Het openhouden van de Europese nucleaire optie was van groot belang voor West-Duitsland. De kwestie speelde o.a. bij de toetreding tot de NAVO, Euratom en het NPV. Zo mocht de laatste nooit het Europese integratieproces (en de vorming van een Europese kernmacht) hinderen, hetgeen door geen enkel land werd aangevochten.
Volgens de officiële NAVO-interpretatie van het NPV uit 1970 kan slechts een federaal Europa, met alle controle over de externe veiligheidsfuncties en alle onderdelen buitenlandsbeleid die te maken hebben met externe veiligheid, de bevoegdheid over de Franse en Britse kernwapens overnemen. Het hoeft echter niet volledig gecentraliseerd te zijn als een echte regering.
Tot aan de ratificatie van het NPV in 1975 stemde West-Duitsland hiermee in. Tijdens het debat hierover werd duidelijk dat volgens de Duitse interpretatie ook de tussenliggende stadia naar een federaal Europa in overeenstemming met het NPV waren. Dit hield in dat de vorming van een Europese kernmacht veel eerder mogelijk zou zijn. Deze interpretatie werd niet door andere landen aangevochten.

Eind jaren '80 kwam een groep Franse politici met het plan voor een gemeenschappelijke Europese defensie. Een belangrijk onderdeel hiervan was een oud plan uit de jaren '70 voor de uitbreiding van de atoomparaplu naar West-Duitsland. Men ging het Franse nucleaire beleid meer in een Europese context zien. President Mitterand kwam hierna zelfs met het voorstel voor de ontwikkeling van een Europese nucleaire doctrine.  Het Franse aanbod over de gedeelde nucleaire bescherming past niet in de traditie van De Gaulle en is daarom opmerkelijk. Volgens De Gaulle was de nucleaire bescherming niet deelbaar.
In West-Duitsland namen plannen voor de Europese optie steeds concretere vormen aan om zo te proberen zeggenschap af te dwingen over Franse en Britse kernwapens.
Tijdens de "2+4"-onderhandelingen over de Duitse hereniging werd een herbevestiging van de belofte uit 1954 gegeven en vastgelegd in artikel III van het "2+4"-verdrag.  Een jaar later werd tijdens de onderhandelingen over het verdrag van Maastricht de mogelijkheid voor een Europese kernmacht wederom opengelaten. In het hoofdstuk over Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheids Beleid (GBVB, art. J.4) staat dat op termijn een gemeenschappelijk defensie-beleid zou kunnen leiden tot gemeenschappelijke defensie.

Uit vrees voor de gevolgen van de Duitse hereniging kwamen Frankrijk en Groot-Brittannië in 1992 tot bilaterale nucleaire samenwerking. In de gemeenschappelijke commissie voor Nucleair beleid en doctrine werd o.a gediscussieerd over de concepten en de praktijk van nucleaire afschrikking in beide landen, de dreiging voor West-Europa, huidige en toekomstige ontwapeningsafspraken en hoe de twee landen hier buiten konden blijven en over een nieuwe raket die Groot-Brittannië wilde kopen.  Doordat de Britse premier Major de nucleaire rol van de luchtmacht schrapte, hij vond de raket onnodig, ging de gezamenlijke ontwikkeling van een nieuwe raket voor de lucht-macht niet door. De Franse en Britse doctrines komen steeds meer overeen en de samenwerking in kernwapenlaboratoria kan als het CTBT in werking treed nog belangrijker worden.

Gelijktijdig met de voorstellen voor Frans-Britse nucleaire samenwerking in 1992 kwam Frankrijk met voorstellen voor de Europeanisering van de Franse en Britse kernmachten, al was hiervoor weinig enthousiasme bij de meeste Europese partners.  Al was onduidelijk welke vorm de Europese optie moest krijgen, zagen de Britten de plannen na een tijdje als versterking van de Amerikaanse veiligheidgaranties.  Daarnaast was ook de Duitse regering voor de Europeaniseringsvoorstellen.
Tussen '92 en '95 lieten het Europese en WEU-Parlement zich in een aantal rapporten positief uit over een Europese kernmacht. De voornaamste argumenten voor zo'n kernmacht waren: de Russische kernwapens, een volledige Europese poot (met kernwapens) binnen de NAVO en een afname van de geloofwaardigheid van de Amerikaanse veiligheidsgaranties. De rapporten werden door hoge diplomaten in de Europese Commissie, de NAVO en de WEU positief ontvangen.
De Franse voorstellen voor Europeanisering van de kernmachten vielen ook samen met de Franse toenadering tot de NAVO. Dit lijkt op het eerste gezicht tegenstrijdig. Frankrijk had midden jaren '60 de militaire tak van de NAVO verlaten. De toenadering tot de NAVO is een poging om het Europese onderdeel daarin te versterken. Dit is daarom niet strijdig niet met het streven om de EU een eigen militaire identiteit te geven, hetgeen een midden lange termijn doel is.
Bij de hervatting van de kernproeven kwam Frankrijk met concretere voorstellen voor het Europeaniseren van de Franse kernmacht. Zo moest o.a. de gezamenlijke Frans-Britse commissie uitgebreid moeten worden met Duitsland. De Duitse reactie was afhoudend, men wil het alleen als het aanvullend op Amerikaanse garanties was. De beslissing tot gebruik zou wel voorbehouden blijven aan Frankrijk.
Volgens sommigen was dit slechts een afleidingsmanoeuvre om de kritiek op de kernproeven te doen verstommen.  Groot-Brittannië en Duitsland gaven geen kritiek op de  hervatting van de kernproeven. Niet zozeer als steunbetuiging als wel om de samenwerking niet op het spel te zetten.  Volgens de Belgische oud-premier, Mark Eyskens, werd deze consultatie aangeboden in ruil voor het opgeven van de Duitse zeggenschap over de D-mark bij de invoering van de Euro.  In december 1996 ondertekenden Frankrijk en  Duitsland tijdens de top in Neurenberg een defensie-akkoord. Hierin werd afgesproken om de rol van nucleaire afschrikking in de context van het Europese defensiebeleid onderling te bespreken.

Een WEU-studie naar de praktische haalbaarheid van een Europese kernmacht gaf twee mogelijkheden. Frankrijk en Groot-Brittannië kunnen de afschrikking uitbreiden naar de niet-kernwapenstaten. Hiervoor moet dan wel sprake zijn van een gezamenlijke EU-strategie, inclusief één voor de nucleaire defensie. Daarnaast moet de EU een systeem opgezet hebben van politiek-militaire consultatie om te besluiten te nemen voor de inzet van de Franse en Britse kernmachten. Als laatste is stationering van nucleaire troepen en/of wapens op het grondgebied van de niet-kernwapenstaten nodig. Bij de tweede mogelijkheid is sprake van uitbreiding van de afschrikking zonder de stationering en de anderen voorwaarden van de eerste mogelijkheid.
Zolang de NAVO in haar huidige vorm bestaat en zelfs als sprake is van afnemende geloofwaardigheid, zal een Europese kernmacht niets toevoegen aan de veiligheid van Europa. Verdere integratie is nodig om o.a. de besluitvormingsstructuur te verbeteren. Een debat hierover kan de verschillen tussen de landen benadrukken en zo de vereiste integratie verstoren. Binnen de WEU bestaat deze structuur wel, al stuit men dan op het probleem dat niet alle EU-landen hier lid van zijn en de noodzaak van de stationering zullen accepteren. Daarnaast is geen sprake van een dreiging en is Groot-Brittannië afhankelijk van de VS voor het onderhoud van zijn kernmacht en beschikt de WEU of EU over niet over de benodigde infrastructuur en eigen middelen zoals satellieten.  De tweede optie is al min of meer aanwezig door de economische verbondenheid van de EU-landen. De tweede optie zal ook niet tot een publieke discussie en daarmee tot verdeeldheid leiden.
Hoewel de eerder genoemde rapporten stellen dat sprake is van afnemende geloofwaardigheid van de Amerikaanse veiligheidsgaranties geeft Duitsland hier nog wel de voorkeur aan. Voorlopig vindt dit land de economische ontwikkeling en vooruitgang van groter belang. Daarnaast is de steun voor de EU afgenomen, waardoor ook minder aandacht voor Europese optie bestaat. Het is ook heel waarschijnlijk dat als de Amerikaanse veiligheidgaranties volgens de huidige criteria ongeloofwaardig worden, men dan snel andere criteria zal bedenken om de garanties weer geloofwaardig te maken. Wel zou de Europese optie de status kunnen vergroten of als tussenstap naar nationale bom kunnen dienen, die dan ook weer voor de status zal dienen.
De Europeanisering zou Frankrijk in staat stellen om de kernwapens langer te behouden en ook buiten de ontwapeningsonderhandelingen te houden. Daarnaast gaat het waarschijnlijk ook om een financiële bijdragen van de andere landen in de kosten van de kernmacht.  Frankrijk zal natuurlijk de zeggenschap pas opgeven als dit de veiligheid vergroot. Daarnaast zou een Europese atoomparaplu, als de Amerikaanse wegvalt, Duits-land geen reden geven voor de aanschaf van eigen kernwapens.
Naast de twee al genoemde mogelijkheden bestaan nog enkele andere opties. Zo zou de WEU in de EU geïntegreerd kunnen worden en via de WEU de kernwa-pens in een Europese context plaatsen, hiervoor bestonden al plannen. Groot-Brittannië wilde zo het Europese element in NAVO brengen en Frankrijk in NAVO vastbinden. Frankrijk dacht zo Groot-Brittannië door de nucleaire samenwerking nader tot Europa te brengen.  Deze weg is op de Europese top in Amsterdam door de nieuwe Britse premier Blair voorlopig geblokkeerd. De vorming van een Europese pijler binnen de NAVO is nog wel mogelijk al, zijn de VS en de nieuwe Britse regering hier niet erg enthousiast over. Het proces van kopgroepvorming in de EU, zal op het gebied van defensiesamenwerking niet snel meer voorstellen dan de huidige samenwerking rond het Euro-legerkorps.
Als laatste mogelijkheid bestaat de weg van bilaterale afspraken, die Frankrijk al is ingeslagen. De Frans-Britse nucleaire samenwerking en de Frans-Duitse afspraken in het Neurenberg-akkoord zijn hier voorbeelden van. Via deze weg zou men buiten de publieke opinie om met kleine stapjes een voldongen feiten kunnen creëren. Het probleem hierbij is dat Groot-Brittannië voorlopig tegen de europeanisering van de eigen kernwapens is.
 

terug