Eind jaren '80 kwam een groep Franse politici met het plan voor een
gemeenschappelijke Europese defensie. Een belangrijk onderdeel hiervan
was een oud plan uit de jaren '70 voor de uitbreiding van de atoomparaplu
naar West-Duitsland. Men ging het Franse nucleaire beleid meer in een Europese
context zien. President Mitterand kwam hierna zelfs met het voorstel voor
de ontwikkeling van een Europese nucleaire doctrine.  Het Franse aanbod
over de gedeelde nucleaire bescherming past niet in de traditie van De
Gaulle en is daarom opmerkelijk. Volgens De Gaulle was de nucleaire bescherming
niet deelbaar.
In West-Duitsland namen plannen voor de Europese optie steeds concretere
vormen aan om zo te proberen zeggenschap af te dwingen over Franse en Britse
kernwapens.
Tijdens de "2+4"-onderhandelingen over de Duitse hereniging werd een
herbevestiging van de belofte uit 1954 gegeven en vastgelegd in artikel
III van het "2+4"-verdrag.  Een jaar later werd tijdens de onderhandelingen
over het verdrag van Maastricht de mogelijkheid voor een Europese kernmacht
wederom opengelaten. In het hoofdstuk over Gemeenschappelijk Buitenlands
en Veiligheids Beleid (GBVB, art. J.4) staat dat op termijn een gemeenschappelijk
defensie-beleid zou kunnen leiden tot gemeenschappelijke defensie.
Uit vrees voor de gevolgen van de Duitse hereniging kwamen Frankrijk en Groot-Brittannië in 1992 tot bilaterale nucleaire samenwerking. In de gemeenschappelijke commissie voor Nucleair beleid en doctrine werd o.a gediscussieerd over de concepten en de praktijk van nucleaire afschrikking in beide landen, de dreiging voor West-Europa, huidige en toekomstige ontwapeningsafspraken en hoe de twee landen hier buiten konden blijven en over een nieuwe raket die Groot-Brittannië wilde kopen. Doordat de Britse premier Major de nucleaire rol van de luchtmacht schrapte, hij vond de raket onnodig, ging de gezamenlijke ontwikkeling van een nieuwe raket voor de lucht-macht niet door. De Franse en Britse doctrines komen steeds meer overeen en de samenwerking in kernwapenlaboratoria kan als het CTBT in werking treed nog belangrijker worden.
Gelijktijdig met de voorstellen voor Frans-Britse nucleaire samenwerking
in 1992 kwam Frankrijk met voorstellen voor de Europeanisering van de Franse
en Britse kernmachten, al was hiervoor weinig enthousiasme bij de meeste
Europese partners.  Al was onduidelijk welke vorm de Europese optie
moest krijgen, zagen de Britten de plannen na een tijdje als versterking
van de Amerikaanse veiligheidgaranties.  Daarnaast was ook de Duitse
regering voor de Europeaniseringsvoorstellen.
Tussen '92 en '95 lieten het Europese en WEU-Parlement zich in een
aantal rapporten positief uit over een Europese kernmacht. De voornaamste
argumenten voor zo'n kernmacht waren: de Russische kernwapens, een volledige
Europese poot (met kernwapens) binnen de NAVO en een afname van de geloofwaardigheid
van de Amerikaanse veiligheidsgaranties. De rapporten werden door hoge
diplomaten in de Europese Commissie, de NAVO en de WEU positief ontvangen.
De Franse voorstellen voor Europeanisering van de kernmachten vielen
ook samen met de Franse toenadering tot de NAVO. Dit lijkt op het eerste
gezicht tegenstrijdig. Frankrijk had midden jaren '60 de militaire tak
van de NAVO verlaten. De toenadering tot de NAVO is een poging om het Europese
onderdeel daarin te versterken. Dit is daarom niet strijdig niet met het
streven om de EU een eigen militaire identiteit te geven, hetgeen een midden
lange termijn doel is.
Bij de hervatting van de kernproeven kwam Frankrijk met concretere
voorstellen voor het Europeaniseren van de Franse kernmacht. Zo moest o.a.
de gezamenlijke Frans-Britse commissie uitgebreid moeten worden met Duitsland.
De Duitse reactie was afhoudend, men wil het alleen als het aanvullend
op Amerikaanse garanties was. De beslissing tot gebruik zou wel voorbehouden
blijven aan Frankrijk.
Volgens sommigen was dit slechts een afleidingsmanoeuvre om de kritiek
op de kernproeven te doen verstommen.  Groot-Brittannië en Duitsland
gaven geen kritiek op de  hervatting van de kernproeven. Niet zozeer
als steunbetuiging als wel om de samenwerking niet op het spel te zetten. 
Volgens de Belgische oud-premier, Mark Eyskens, werd deze consultatie aangeboden
in ruil voor het opgeven van de Duitse zeggenschap over de D-mark bij de
invoering van de Euro.  In december 1996 ondertekenden Frankrijk en 
Duitsland tijdens de top in Neurenberg een defensie-akkoord. Hierin werd
afgesproken om de rol van nucleaire afschrikking in de context van het
Europese defensiebeleid onderling te bespreken.
Een WEU-studie naar de praktische haalbaarheid van een Europese kernmacht
gaf twee mogelijkheden. Frankrijk en Groot-Brittannië kunnen de afschrikking
uitbreiden naar de niet-kernwapenstaten. Hiervoor moet dan wel sprake zijn
van een gezamenlijke EU-strategie, inclusief één voor de
nucleaire defensie. Daarnaast moet de EU een systeem opgezet hebben van
politiek-militaire consultatie om te besluiten te nemen voor de inzet van
de Franse en Britse kernmachten. Als laatste is stationering van nucleaire
troepen en/of wapens op het grondgebied van de niet-kernwapenstaten nodig.
Bij de tweede mogelijkheid is sprake van uitbreiding van de afschrikking
zonder de stationering en de anderen voorwaarden van de eerste mogelijkheid.
Zolang de NAVO in haar huidige vorm bestaat en zelfs als sprake is
van afnemende geloofwaardigheid, zal een Europese kernmacht niets toevoegen
aan de veiligheid van Europa. Verdere integratie is nodig om o.a. de besluitvormingsstructuur
te verbeteren. Een debat hierover kan de verschillen tussen de landen benadrukken
en zo de vereiste integratie verstoren. Binnen de WEU bestaat deze structuur
wel, al stuit men dan op het probleem dat niet alle EU-landen hier lid
van zijn en de noodzaak van de stationering zullen accepteren. Daarnaast
is geen sprake van een dreiging en is Groot-Brittannië afhankelijk
van de VS voor het onderhoud van zijn kernmacht en beschikt de WEU of EU
over niet over de benodigde infrastructuur en eigen middelen zoals satellieten. 
De tweede optie is al min of meer aanwezig door de economische verbondenheid
van de EU-landen. De tweede optie zal ook niet tot een publieke discussie
en daarmee tot verdeeldheid leiden.
Hoewel de eerder genoemde rapporten stellen dat sprake is van afnemende
geloofwaardigheid van de Amerikaanse veiligheidsgaranties geeft Duitsland
hier nog wel de voorkeur aan. Voorlopig vindt dit land de economische ontwikkeling
en vooruitgang van groter belang. Daarnaast is de steun voor de EU afgenomen,
waardoor ook minder aandacht voor Europese optie bestaat. Het is ook heel
waarschijnlijk dat als de Amerikaanse veiligheidgaranties volgens de huidige
criteria ongeloofwaardig worden, men dan snel andere criteria zal bedenken
om de garanties weer geloofwaardig te maken. Wel zou de Europese optie
de status kunnen vergroten of als tussenstap naar nationale bom kunnen
dienen, die dan ook weer voor de status zal dienen.
De Europeanisering zou Frankrijk in staat stellen om de kernwapens
langer te behouden en ook buiten de ontwapeningsonderhandelingen te houden.
Daarnaast gaat het waarschijnlijk ook om een financiële bijdragen
van de andere landen in de kosten van de kernmacht.  Frankrijk zal
natuurlijk de zeggenschap pas opgeven als dit de veiligheid vergroot. Daarnaast
zou een Europese atoomparaplu, als de Amerikaanse wegvalt, Duits-land geen
reden geven voor de aanschaf van eigen kernwapens.
Naast de twee al genoemde mogelijkheden bestaan nog enkele andere opties.
Zo zou de WEU in de EU geïntegreerd kunnen worden en via de WEU de
kernwa-pens in een Europese context plaatsen, hiervoor bestonden al plannen.
Groot-Brittannië wilde zo het Europese element in NAVO brengen en
Frankrijk in NAVO vastbinden. Frankrijk dacht zo Groot-Brittannië
door de nucleaire samenwerking nader tot Europa te brengen.  Deze
weg is op de Europese top in Amsterdam door de nieuwe Britse premier Blair
voorlopig geblokkeerd. De vorming van een Europese pijler binnen de NAVO
is nog wel mogelijk al, zijn de VS en de nieuwe Britse regering hier niet
erg enthousiast over. Het proces van kopgroepvorming in de EU, zal op het
gebied van defensiesamenwerking niet snel meer voorstellen dan de huidige
samenwerking rond het Euro-legerkorps.
Als laatste mogelijkheid bestaat de weg van bilaterale afspraken, die
Frankrijk al is ingeslagen. De Frans-Britse nucleaire samenwerking en de
Frans-Duitse afspraken in het Neurenberg-akkoord zijn hier voorbeelden
van. Via deze weg zou men buiten de publieke opinie om met kleine stapjes
een voldongen feiten kunnen creëren. Het probleem hierbij is dat Groot-Brittannië
voorlopig tegen de europeanisering van de eigen kernwapens is.