Sovjet Unie
In 1949, slechts vier jaar na de Amerikaanse atoombom, vond de eerste
kernproef in de SU plaats. Dit was veel eerder dan verwacht. De SU was
in de jaren '30 en begin '40 al ver gevorderd met nucleair onderzoek, al
werd dit onderzoek door W.O.-II onderbroken.
De inlichtingendienst GKO wees in 1942 op het feit
dat in het Westen men bezig was met onderzoek naar een atoombom en dit
leidde een jaar later tot de start van het Sovjet-onderzoek hiernaar, al
bleef dit tot 1945 kleinschalig. Na de conferentie van Potsdam en het de
twee atoombommen op Japan veranderde dit. Volgens Stalin was de 'balance
of power' verstoord en moest deze zo snel mogelijk hersteld worden.
De eerste atoombom die getest zou worden op 29 augustus 1949, was bijna
een identieke kopie van de plutonium-bom op Nagasaki. De naam RDS-1 (Rusland
doet het zelfstandig) was dus niet juist.
Documenten die na de val van de Berlijnse Muur zijn vrijgegeven maken
duidelijk dat spionage een belangrijke rol speelde bij de ontwikkeling
van de Sovjet-atoombom. Hierdoor was de eerste bom dus een kopie van de
bom op Nagasaki. De bedoeling was om tijd te sparen en de kans op mislukking
te verkleinen. De waterstofbom werd wel onafhankelijk ontwikkeld,
zo bleek de door spionage geleverde informatie waardeloos. Deze werd 12
augustus 1953 getest.
De rivaliteit met de VS en de het gevoel van onveiligheid waren de
reden voor de Sovjet-bom. Van het begin af aan was het voortbestaan van
de SU bedreigd geweest. Tevens was de atoombom een bewijs van het technisch
kunnen van het land. De twee supermachten waren nu veroordeeld tot een
nieuwe wapenwedloop. Het vergrote het gevoel van onveiligheid bij de West-Europese
landen en stimuleerde waarschijnlijk het Britse nucleaire onderzoek.
Nucleaire strategie van de Sovjet Unie
Doordat de VS vaak gedreigd hadden met gebruik van kernwapens en de
SU lange tijd bezig was met een inhaalrace, gebruikten de Sovjets bluf
als een belangrijk onderdeel van hun strategie. Tevens bagatelliseerde
ze lange tijd het belang van kernwapens. Door minderwaardigheid op strategisch
nucleair gebied was de militaire doctrine altijd op escalatie gericht.
Een beperkte oorlog was volgens hen niet mogelijk.
De VS en SU volgden een patroon van actie en reactie. Een verondersteld
voordeel moest telkens ingehaald worden. Ondanks alle retoriek is MAD altijd
voor beide landen de bepalende strategie geweest.
Het aantal nucleaire dreigingen bij crises nam steeds verder af, mede door een besef van de risico's. In de periode '48-'58 waren er 6 dreigingen, tussen '59-'69 3 en daarna 2 (of 3 als tegen Irak meegeteld wordt). Waarschijnlijk was alleen in '62 tijdens de Cuba-crisis een echt gevaar. De strategie was nu eenmaal gericht op het voorkomen van een grote oorlog.