Groot-Brittannië
In 1941 pleitte het Maud-comité, een groep Britse en gevluchte
Duitse weten-schappers, voor de ontwikkeling van de atoombom. Kort daarna
startte de Amerikaans-Britse samenwerking. Aan het einde van de oorlog
beschikte de Britten over de theoretische en technische kennis, maar niet
over de kennis voor de produktie van de atoombom.
De samenwerking duurde niet lang na de oorlog.
In 1946 nam het Amerikaanse Congres de "Atomic Energy Act", ofwel de MacMahon-wet,
aan. Deze verbood de overdracht van bezit, zeggenschap en informatie van
zowel kernwapens als civiele nucleaire techniek en grondstoffen aan buitenlanders.
Dit was in strijd met de afspraken gemaakt tussen Roosevelt en Churchill
en dwong Groot-Brittannië om het onderzoek naar de atoombom alleen
voort te zetten.
De beslissing voor de zelfstandige ontwikkeling van de atoombom werd
januari 1947 genomen, waarna de onderhandelingen met de VS over o.a. hernieuwde
samenwerking en uraniumvoorraden werden gestart. Dit leidde in 1948 tot
een Modus Vivendi, waarin de VS vage toezeggingen deden om de Britten te
helpen, die echter niet nagekomen werden. Na de Sovjet-kernproef leek meer
kans op samenwer-king te bestaan, maar deze verdween met de arrestatie
van Klaus Fuchs voor nucleaire spionage. Op 3 oktober 1952 werd op
de Monte Bello eilanden, net buiten de kust van Australië, de eerste
kernproef gehouden.
Na de aanpassing van de McMahon-wet werd de samenwerking weer mogelijk.
Dit gold ook voor andere NAVO-landen, al kreeg Groot-Brittannië een
voorkeursbehandeling.
De claim dat men een waterstofbom had getest in mei 1954, de lancering
van de Spoetnik en de levering van raketten verstevigde de samenwerking.
Groot-Brittannië werd hierdoor steeds afhankelijker van de VS en de
vrijheid van handelen werd beperkter. Het versterkte het idee van een speciale
relatie tussen de twee landen.
De beslissing voor de atoombom werd ingegeven door de gedachte dat
zo de samenwerking met de VS hervat kon worden en Groot-Brittannië
de Amerikaanse veiligheidspolitiek zou kunnen beïnvloeden. De
westwaartse orientatie was meer bepalend voor het streven naar kernwapens
dan de Sovjet-dreiging. Ook presti-ge was een belangrijke drijfveer.
Groot-Brittannië, dat zichzelf zag als een grootmacht, was permanent
lid van de VN-veiligheidsraad en zag een atoombom als mogelijkheid om zijn
ver-zwakte positie te herstellen. Daar-naast speelden de ervaringen uit
de Tweede Wereldoorlog met betrekking tot de kwetsbaarheid door luchtbombardementen
een rol. Kernwapens moesten deze kwetsbaarheid wegnemen, doordat de gevolgen
voor een aanvaller tot een onaanvaardbaar risico van grote of zelfs totale
vernietiging zou kunnen leiden.
De andere groep uit de eerste proliferatie golf zijn de middelgrote
mogendheden Groot-Brittannië, Frankrijk en China. Zij hanteren de
strategie van 'minimum deterence' ofwel minimale afschrikking. Door de
beperkte middelen die ze tot hun beschikking hadden, moest de kernmacht
veel kleiner worden en omvat enkele honderden tot zo'n anderhalf duizend
kernkoppen. De kernmachten zijn verder hetzelfde als bij de VS en de SU.
De opbouw van een eigen kernmacht leidde ook bij hen tot reductie van de
omvang van de conventionele troepen, veelal doordat bezuinigd moest worden.
Hun kernmachten waren meestal sterk verouderd ten opzichte van die van
de supermachten en zij waren dan ook constant bezig met een inhaalrace
op technologisch gebied.
Een voorbeeld hiervan was dat de Britse kernmacht, gericht tegen de
SU, pas in 1960 de SU met vliegtuigen kon treffen. Deze waren toen al verouderd
en de SU had al afweermiddelen tegen ze. Met het introduceren van raketten
raakte Groot-Brittannië helemaal achterop. Door het afstoten
van buitenlandse bases, werden de kernwapens geconcentreerd in Groot-Brittannië.
Ze waren hierdoor kwetsbaar.
Zowel Groot-Brittannië als Frankrijk werden door de VS geholpen
met hun kernmacht. De Britten konden in de jaren '60 kant en klare wapensystemen
kopen en aan Frankrijk werd materieel en informatie geleverd.
De Britse kernmacht stond formeel ter beschikking tot de NAVO, maar in
het geval van een crisis kon deze daaraan onttrokken worden. De Franse
en Chinese kernmachten waren onafhankelijk.
terug